/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2Fbak8tvSTib5rEN1749800717.png)
An en Pieter zijn al twintig jaar mijn naaste buren. We wonen weliswaar honderd meter bij elkaar vandaan, maar bij ons – op het platteland in de polder – is dat dichtbij. Hoewel An en Pieter de zeventig gepasseerd zijn, is het nog steeds een actief koppel, waar ik, met name na mijn scheiding, enorm veel steun aan heb gehad. Andersom zijn zij ook dol op mij. Ik zie ze als mijn tweede vader en moeder.
Omgeving
Ik leid een druk leven, werk me als verpleegkundige het leplazarus om rond te komen en heb een fijne vriendenclub waar ik geregeld mee op stap ga. De eerste periode na mijn scheiding viel ik in een diep, zwart gat. Maar, met behulp van de mooie mensen om me heen, krabbelde ik op. An en Pieter behoorden zeker tot die fijne personen. En nog steeds houden ze me goed in de gaten, zonder dat het irritant is. Noem het gezonde sociale controle. Als zij tegen de middag – tijdens hun wandeling met Max, de trouwe labrador – zien dat mijn rolgordijnen nog naar beneden zijn, krijg ik geheid een app met de vraag of alles in orde is. En wanneer zij weten dat ik zeven dagen onafgebroken diensten moet draaien, kan ik steevast rekenen op een lekkere maaltijd. An zet deze dan in een ouderwets tupperwarebakje op mijn tuintafel met altijd een lief briefje erbij. Het zijn schatten! Die ook nog eens op mijn kat Joop passen als ik er een paar dagen tussenuit piep.
Maar, ondanks dat het lieverds zijn, nemen ze geen blad voor de mond. Als strenge ouders die het beste met hun kind voor hebben, hebben zij mij dikwijls gewezen op mijn drankgebruik. En dat is terecht, want ik lust graag een wijntje. Of beter gezegd: wijntjes! Het is dikwijls voorgekomen dat – wanneer zij even bij mij om de deur keken – ik een slokje te veel op had, zeker nadat Ernst me had verlaten voor een jonge blom. Dan schroefde An resoluut de dop op de fles en dirigeerde me naar bed. De volgende ochtend schaamde ik me natuurlijk kapot en mochten ze ook rekenen op mijn excuses. Met de belofte dat ik beter op mezelf zou letten.
Uitzondering
Dat doe ik de laatste tijd ook echt. Ik drink absoluut niet meer dagelijks, zeker niet wanneer ik de volgende dag moet werken. En als ik drink, dan weet ik het inmiddels bij twee glazen te houden. Voor An en Pieter is dat een opluchting, omdat ze oprecht bang waren dat ik af zou glijden. Dat is gelukkig niet gebeurd. Op één uitzondering na, heb ik nooit meer een slok te veel op.
En die uitzondering, díé vond onlangs plaats. En dat is erg, heel erg! Ik had een late dienst gedraaid, was moe, maar had nog geen zin om naar huis te gaan. Mijn vriendin Jolijn was in De Cactus, een gave kroeg halverwege mijn werk en huis. Natuurlijk bestelde ik een heerlijke droge witte, dat had ik wel verdiend. Maar daar bleef het niet bij, want het was erg gezellig. Ik tikte in rap tempo een aantal glazen weg. Ondanks dat Jolijn me erop wees dat ik nog moest rijden. Met de belofte dat ik een taxi zou bestellen, hief ik mijn vierde glas. Gerustgesteld nam m’n vriendin even later afscheid van me. Ik vermaakte me nog even met een paar andere kroeggenoten.
Inmiddels liep het tegen één uur en was ik zo ‘verstandig’ om ook op te stappen. Voor mijn gevoel kon ik nog best rijden en daarom belde ik geen taxi. Dat zou me mooi een paar tientjes schelen. Bovendien schatte ik de kans nihil dat ik ook maar iemand tegenkwam op dit tijdstip, in de polder. Het was de meest domme zet van mijn leven.
Achter het stuur bleek verantwoord rijden lastiger dan ik dacht. Mijn blik was troebel en ik reed niet bepaald strak binnen de berm en de middenlijn. Gelukkig waren er geen tegenliggers te bekennen en de afstand was nog maar kort. Toen ik de afslag naar onze eigen, doodlopende B-weg nam, haalde ik opgelucht adem. Nog krap vijfhonderd meter en ik was thuis. Ik reed heel langzaam, hooguit dertig kilometer per uur, maar zelfs dat kan een fatale snelheid zijn. Weet ik nu.
Doffe klap
Ter hoogte van An en Pieters’ huis gebeurde het. Max, hun prachtige viervoeter, liep in de berm. Ik schrok me kapot toen zijn ogen oplichtten in mijn koplampen. Max slaapt altijd in z’n buitenhok in de tuin, maar waarschijnlijk was hij ontsnapt. Op zich is dat heel vreemd, want hij kwam nooit het erf af zonder An en Pieter. Misschien dat hij ergens van was geschrokken? Of was het hek van de omheining niet goed afgesloten?
''Oh, mijn God, laat het niet waar zijn,' prevelde ik wanhopig.'
Het gebeurde in een mum. Max kende mijn auto als geen ander en rende blij kwispelend de straat op. Ik kon hem niet ontwijken ondanks dat ik keihard op de rem trapte. Een doffe klap volgde en mijn wereld stond stil, tien meter voorbij het huis van An en Pieter, negentig meter voor mijn eigen huis. Trillend op mijn benen en ineens totaal ontnuchterd knielde ik bij het arme beest. Hij gaf nog een paar reflexen en liet met een zucht het leven.
‘Oh, mijn God, laat het niet waar zijn, laat het niet waar zijn’, was het enige wat ik wanhopig kon prevelen. Honderdduizend gedachten raasden door mijn hoofd. Wat nu? Wat moest ik in vrédesnaam doen? Ondanks dat ik plots zo helder was als kristal, verkeerde ik onder invloed. Dat is na één glas al aan mijn ogen te zien, laat staan na vijf bellen wijn. En omdat An en Pieter me al dikwijls voor mijn drankgebruik hadden gewaarschuwd, was het voor mij een no-go om hen wakker te maken. In ieder geval niet in mijn huidige toestand.
Een ding realiseerde ik me wel. Ik moest zo snel mogelijk naar huis, wég van de weg. Net als Max. Ik sleepte het arme dier naar de berm en liet hem daar achter, terwijl de tranen over mijn wangen biggelden. Ik startte mijn auto en reed naar huis. Daar inspecteerde ik mijn bumper. Geen deuk, geen kras, geen enkel spoortje wees op een incident. Thank God! Ik zette sterke koffie, want er was nu maar een ding dat ik moest: nadenken! Hoe kon ik dit drama een wending geven? Zonder dat het fijne contact tussen mijn buurtjes en mij definitief voorbij zou zijn.
Tal van gedachten schoten door mijn hoofd, terwijl ik aan de keukentafel langzaam echt ontnuchterde. Door de sterke bakken koffie en natuurlijk door de uren die verstreken. Tegen zeven uur zou het licht worden. An en Pieter waren langslapers en nooit eerder op dan negen uur. Alle opties op een rij gezet, bedacht ik een scenario waarmee ik uit de voeten kon. Hoopte ik.
'Onmensen'
Ik ging douchen, poetste mijn tanden als een gek, trok schone werkkleding en mijn jas aan. Het was tegen zevenen toen ik naar de plek des onheils reed. Max was al helemaal koud. Wederom biggelden de tranen over mijn wangen toen ik hem terugsleepte. Daar waar het ongeluk had plaatsgevonden. Door een ander. Zogenaamd. En die er van schrik vandoor moest zijn gegaan. Om wat voor redenen dan ook. In ieder geval niet door mij, met een slok te veel op.
Rond zeven uur rijd ik normaal gesproken vanuit de nachtdienst naar huis. Ik liet Max voor even achter op straat en reed een klein ommetje, zodat het leek alsof ik richting huis ging. Vlak voor het arme, dode beestje, remde ik. Alsof ik hem nog net op tijd had opgemerkt. Ik hoefde voor mijn emoties geen toneel te spelen. Mijn lichaam trilde als een rietje toen ik bij An en Pieter aanbelde.
Het duurde even voordat ik gerommel hoorde in huis. An opende geschrokken de deur, een verdwaasde Pieter in haar kielzog. ‘Het is Max’, bracht ik verstikt uit. ‘Ik kom uit de nachtdienst en daar.’ Ik wees naar de straat. ‘Hij moet er al even gelegen hebben’, wist ik – de leugenaar – uit te brengen.
Mijn hart brak toen ik het oudere echtpaar totaal ontredderd naar hun ‘kind’ zag rennen. Met lood in mijn schoenen volgde ik hen. En op dat moment nam ik mezelf voor dat ik nooit, maar dan ook nooit meer zou drinken. Zelfs niet als ik niet hoefde te rijden. Want wat ik nu meemaakte – door mijn toedoen – zou voor altijd in mijn ziel gekerfd staan. Het verdriet van An en Pieter ging dwars door me heen.
'Ze nodigde me uit om naar het grafje van Max te komen kijken'
Samen met Pieter droeg ik Max naar zijn buitenverblijf. Het hek van de omheining was inderdaad open. Pieter nam – ook dat nog – de schuld op zich. Hij had het veel eerder moeten repareren, juist omdat Max nogal schrikachtig was. Volgens hem was de boosdoener vast een stroper of jager geweest. Die zijn ’s nachts regelmatig actief bij ons in de polder. ‘Onmensen’, volgens An. ‘Een arm beest aanrijden en er vervolgens vandoor gaan. Wie zoiets op zijn geweten heeft, deugt van geen kant.’ En ik? Ik beaamde het van harte. Met een diep gevoel van schaamte.
Ik dronk een kop koffie mee en vroeg of ik nog wat voor hen kon betekenen. An was resoluut, zoals ik haar kende. Volgens haar was het de hoogste tijd dat ik mijn bed opzocht. Ik had immers een nachtdienst gedraaid en de hele situatie zou mij ook niet in de koude kleren zijn gaan zitten.
Thuisgekomen dankte ik God op mijn blote knieën voor de goede afloop. Dat wil zeggen: voor de manier waarop het afliep. Ik ging naar bed en sliep tot diep in de middag. ’s Avonds kreeg ik een app. Van An. Mijn hart sloeg over. Het zou toch niet? Het kon toch niet waar zijn dat ze op de een of andere manier achter de waarheid waren gekomen? Bibberend opende ik het berichtje. An vroeg of ik van de schrik bekomen was en nodigde mij uit om even bij het grafje van Max te komen kijken. Weer stroomden de tranen. Dit hadden deze mensen zo niet verdiend!
Er werd me een glas wijn aangeboden. Dit sloeg ik af. Daar keken mijn buurtjes wel enigszins van op. Ik zei dat ik mijn leven wilde beteren en dat het maar eens tijd werd voor gezond verstand. Niet eerder kwam er een voornemen zo uit de grond van mijn hart.
De namen in dit artikel zijn gefingeerd.
- Tekst: Jolanda Groothuis
- Adobe Stock